Elsevier – Van jeugdliefde naar levenswerk

 

Elsevier: Onze Oudste Bedrijven
Hoe Marius van Nieuwkerk zijn vroege interesse voor bedrijven en hun geschiedenis omzette in een imposante lijst
Marius van Nieuwkerk. Mijn ouders hadden een agrarisch bedrijf vlak achter de dunne duinen van ’s-Gravenzande, in het Westland. Dat is dicht bij Hoek van Holland aan de mond van de Nieuwe Waterweg. Als het mistig weer was, hoorden wij het geluid van de misthoorns van passerende schepen bijna klagend ons huis binnenkomen. Van die schepen wilden mijn tweelingbroer en ik meer weten. Nog geen 10 jaar oud fietsten wij midden jaren vijftig naar ‘de Hoek’ en noteerden we, waar mogelijk, de namen van alle voorbijvarende schepen, de rederijen en – aan de hand van de vlag op het schip – van het thuisland. Die vlaggen stonden afgebeeld op een bord van Rijkswaterstaat aan de voet van de pier.De mooiste binnenlandse vloot vonden wij die van de Koninklijke Rotterdamsche Lloyd, met die imposante zwarte pijpen. Koningin Juliana doopte in 1958 de prachtige Rotterdam , die recent nog als het ss Rotterdam voor de nodige commotie zorgde. Ook vielen de schepen van de Holland-Amerika Lijn ons op, met hun variëteit aan namen eindigend op ‘dam’. Maar eenkennig Rotterdams waren wij niet, want ook de Stoomvaart-Maatschappij Nederland en andere Amsterdamse rederijen konden op onze warme belangstelling rekenen. De buitenlandse lijnen mochten er trouwens ook zijn. Nooit zal ik de serie schepen van de Brits-Amerikaanse Cunard Line vergeten, met de Queen Mary en de Queen Elisabeth .Op de weg terug fietsten wij meteen langs de internationale bollenhandelaar Van Geest of langs de aardappelexporteur Van Rijn om ze de adressen van de rederijen te vragen. Onze oudste zus had op gele briefkaarten van rond de 8 cent mooie teksten gemaakt voor binnenland en buitenland, met het verzoek om meer informatie. In het begin was het ons vooral te doen om een set ansichtkaarten van de schepen. Opvallend was dat de reders met trots veel meer over het reilen en zeilen van hun bedrijf vertelden dan waarnaar we ze hadden gevraagd. Onze belangstelling werd alleen maar groter.Zo ontstond in mijn jeugd een grote interesse in het bedrijfsleven, die ik nooit zou verliezen en die uiteindelijk leidde tot mijn speurtocht naar de oudste bedrijven van Nederland. Vanaf pagina 30 is het resultaat daarvan te zien in een lijst van ondernemingen die honderd jaar of ouder zijn. Dat zijn er in totaal 1.260.Met zo’n liefhebberij zie je gaandeweg veel gebeuren. De Rotterdamse en Amsterdamse rederijen bijvoorbeeld smolten begin jaren zeventig samen tot de Koninklijke Nedlloyd, die in 2005 met één pennenstreek werd verkocht aan de ‘Vikingen’ van het Deense familiebedrijf Maersk. Daar ging onze Hollandse glorie. Gelukkig keerde die glorie in andere gedaanten terug. Wereldwijd bekende namen uit de Nederlandse maritieme sector zijn er nog te over – ook in de lijst. Zoals de baggeraars Boskalis en Van Oord, de scheepsbouwers Damen Shipyards en IHC Merwede, en het tankopslagbedrijf Vopak, dat zijn oorsprong vindt in 1616.

Betrokkenheid

Mijn ouders kwamen allebei uit een familie met een eigen bedrijf. Daar is het niet altijd rozengeur en maneschijn. Illustratief was dat de onderneming aan vaderskant de crisisjaren dertig goed was doorgekomen, maar die aan moederskant minder goed. ‘Er komt weer een crisis,’ was dan ook steevast haar reactie op dreigende tijden. Door haar heb ik in mijn jeugd thuis heel bewust vier crises meebeleefd: Korea, Hongarije, Suez en Cuba. Als familielid hoef je niet per se te werken in het bedrijf, maar je leeft altijd mee. Het tuindersbedrijf van mijn ouders (in groenten en fruit) was een kleine economie op zichzelf. In wezen verschilde die niet van de economie van Nederland, die ik later als econometrist bij De Nederlandsche Bank (DNB) heb gegoten in modellen zoals die van Jan Tinbergen en het Centraal Planbureau. Je had exogene factoren als het weer en de buitenlandse handel, waaraan je weinig kunt doen. De endogene, te beïnvloeden variabelen waren zaken als de eigen inzet, de teeltkeuze en de timing van de oogsten.

Kern bij elk familiebedrijf is de grote betrokkenheid, die generaties lang voortduurt. Wordt die betrokkenheid minder, dan gaat het mis. Een volkswijsheid luidt: de eerste generatie bouwt op, de tweede bouwt uit en de derde bouwt af. Blijkens de ‘Buddenbrooks-these’ (uit de roman Buddenbrooks van de Duitse schrijver Thomas Mann, over de opkomst en ondergang van een koopmansgeslacht in de stad Lübeck) is dit niet alleen een Nederlands verschijnsel. Gelukkig zijn er in Nederland veel sterke familiebedrijven over. Daar is de zeggenschap in handen van een of meer families. Ruim zeshonderd zijn ouder dan honderd jaar – bijna de helft van de lijst.

Dat ze zo lang bestaan, is ook te danken aan moeder de vrouw. Allereerst is er natuurlijk haar bijdrage aan de komst van het nageslacht en de zorg voor de kinderen. Vrouwen werkten (en werken) verder volop mee. Mooie familiegeschiedenissen die tonen wat hun rol is geweest bij het overleven van het bedrijf, zijn er te over. Weduwen moesten vaak de touwtjes in handen nemen. Namen van bekende bedrijven illustreren dat: Weduwe J.P. van Bommel (schoenen), Weduwe J. van Nelle (tabak, thee en koffie) en Weduwe S. Joustra (van de drank Beerenburg).

Of neem de families Van Eeghen (van het gelijknamige handelshuis) en Swinkels (van bierbrouwer Bavaria). Suzanna van Eeghen-Blok werd in 1705 op jonge leeftijd weduwe, nam de leiding over het bedrijf en behield die tot op zeer hoge leeftijd. Weduwe Helena Moorees-van Moorsel uit het Noord-Brabantse dorp Lieshout had vanaf 1734 de zorg voor zeven kinderen en over een bierbrouwerij. In 1764 trouwde haar dochter Brigitta met Ambrosius Swinkels. De Swinkels-dynastie zou de brouwerij, die Bavaria ging heten, uitbouwen. Bekend is ook de prominente rol van Johanna Jacoba Borski-Van de Velde bij de bank Hope & Co. De moeder van tien kinderen zette het bedrijf van haar man vanaf 1814 succesvol voort. Bovendien hielp zij in dat jaar koning Willem I met de financiering van DNB, die net door hem was opgericht.

Multinationals

Nadat ik in Den Haag de middelbare school had afgerond, vertrok ik naar Rotterdam om econometrie te studeren. Mijn tweelingbroer ging voor het familiebedrijf werken. Eenmaal klaar met mijn studie kwam ik in 1970 in dienst bij De Nederlandsche Bank. Een mooi onderdeel van mijn loopbaan aldaar betrof het contact met grensoverschrijdende bedrijven. Van die bedrijven willen nationale en internationale instanties veel weten. Meestal moesten die bedrijven een toelichting op de cijfers geven, en dat gebeurde op het Amsterdamse Frederiksplein, bij DNB, of bij die bedrijven ter plekke. Zo werden het ‘Bureau van de Koninklijke’ in Den Haag (Shell), de toren van Philips in Eindhoven en het kantoor van Intercena (C&A) in Amsterdam voor mij bekende plaatsen waar ook werd gesproken over de bedrijfsgeschiedenis.

Tijdens zakenreizen in het buitenland mocht ik ervaren hoeveel van die geschiedenis over de grens ligt. Namens DNB en het Internationaal Monetair Fonds (IMF) adviseerde ik begin jaren negentig de centrale bank van Maleisië over hun internationale betalingsverkeer. Bij een bezoek aan het eiland Penang stond ik in Beach Street ineens voor het gebouw van The Netherlands Trading Society. Dat was er neergezet door de Nederlandsche Handel-Maatschappij (NHM), die in 1824 op initiatief van koning Willem I was opgericht en een van de allereerste voorlopers van ABN AMRO is.

Niet alleen het gebouw, maar ook de eraan verbonden geschiedenis is uniek. Henri Deterding werkte vanaf 1888 als administrateur bij de NHM en werd al datzelfde jaar uitgezonden naar Nederlands-Indië. In 1890 werd hij benoemd tot waarnemend agent te Medan op Sumatra en tot subagent op Penang. Daar leerde hij J.B. August Kessler kennen, die in opdracht van de in 1890 opgerichte Koninklijke Nederlandsche Petroleum Maatschappij (KNPM) doende was haar olieconcessie in bedrijf te brengen. Toen Kessler in 1894 liquiditeitsproblemen kreeg, schoot Deterding hem, na zorgvuldige controle van de boeken en weging van de risico’s, namens de NHM te hulp. Dát redde de Koninklijke! Deterding werd in 1896 boekhouder van de KNPM in Den Haag en zou een grote rol gaan spelen bij de ontwikkeling van wat nu een van ’s werelds grootste concerns is: Shell.

Door dit soort ervaringen werd mijn belangstelling voor Nederlandse bedrijven sterker. Heb je er één in beeld, dan wil je ook meer weten van andere en verwante bedrijven, groot en klein. Hun eeuwenlange betekenis voor het wel en wee en de welvaart van Nederland kan moeilijk worden overschat. Het is daarom verbazingwekkend dat hun rol in de nationale geschiedenisboeken nauwelijks aandacht krijgt. Ook in de Canon van Nederland is geen expliciete plaats aan ze toegekend.

Mijn werk gaf me de gelegenheid om spontaan kennis te vergaren en de behoefte groeide om ook te vertellen over die bedrijven. Van zo’n 450 ondernemingen, opgericht in de periode 1500-1900, is een eerste ‘verjaardagskalender’ gemaakt voor mijn boek Hollands Gouden Glorie. De financiële kracht van Nederland door de eeuwen heen , dat verscheen in 2005. Vier drukken verder – ik was inmiddels met pensioen – kon ik mijn speurwerk uitbreiden. Informatie haalde ik overal vandaan. Uit gesprekken, uit tijdschriften, uit boeken. Naast de 1.260 bedrijven die in de lijst zijn opgenomen, heb ik ook nog circa 450 organisaties geregistreerd die ouder zijn dan honderd jaar. Dat zijn geen bedrijven (daarom staan ze niet in de lijst), maar onder meer verenigingen van beroepsgroepen. Met alle bedrijven en instellingen is door mij of door Elsevier uiteindelijk rechtstreeks contact opgenomen om onder meer de oorspronkelijke namen van bedrijven te achterhalen.

Voor honderd jaar of ouder is gekozen omdat dat ook de grens is die het Koninklijk Huis hanteert bij de vaststelling of een bedrijf zich ‘Koninklijk’ of ‘Hofleverancier’ mag noemen. Die leeftijd moet duidelijk aantoonbaar zijn. De bedrijfsgeschiedenis is vaak door overlevering goed bekend, maar bij de onderzoeken kwam ik weleens een foutje in de data tegen. Meestal is dat het gevolg van wensdenken. Dan wordt het bedrijf ouder geschat dan met harde gegevens kan worden aangetoond. Zo komt het voor dat een familiebedrijf een oprichtingsjaar noemt, maar dat de precieze bewijzen daarvoor nu nét in handen zijn van de familietak waarmee men gebrouilleerd is. Of er worden data gecombineerd tot een gewilde uitkomst. Een voorbeeld: een familiebedrijf is ongeveer 120 jaar oud en zit in een pand uit 1800. Dat leidt dan tot de mededeling: ‘Ons familiebedrijf sinds 1800…’ Maar in het algemeen is mijn ervaring dat mensen gezond trots zijn op de geschiedenis van hun bedrijf en goede en juiste informatie beschikbaar stellen.

Welvaren

Ons koningshuis heeft zeker in de laatste twee eeuwen een constante en positieve belangstelling getoond voor het welvaren van het grote én kleine bedrijfsleven. Onder meer door de verlening van de predicaten ‘Koninklijk’ en ‘Hofleverancier’ (zie ‘Het bewijs van stabiliteit’ op pagina 22). Het Huis van Oranje-Nassau kent natuurlijk een veel langere historie die nauw verbonden is met de geschiedenis van Nederland. De bewezen genealogie gaat 26 generaties terug tot graaf Dudo van Laurenburg, die rond het jaar 1100 leefde. In 1403 ontstaat een band met de Nederlanden als graaf Engelbrecht van Nassau trouwt met de rijke erfdochter Johanna van Polanen, vrouwe van Breda. Vanaf deze tijd leveren de Oranjes stadhouders, koningen en koninginnen.

Die bijdrage gaat nog verder. Willem van Oranje is als hoofd van het zeewezen ook verantwoordelijk voor het goede verloop van de handelsstromen vanuit Nederland over de hele wereld. Die nationale en internationale oriëntatie kenmerkt de rol van de Oranjes. Bij haar abdicatie werd Beatrix ook door de buitenlandse pers geprezen om haar inzet bij handelsmissies en andere zakelijke inspanningen. Bij koning Willem-Alexander en koningin Máxima wordt het vertegenwoordigen van Nederland in het buitenland eveneens een belangrijk bestanddeel van het koningschap.

Het Huis van Oranje-Nassau neemt dus ook als ‘bedrijf’ een bijzondere plaats in. Het is niet in de lijst opgenomen, maar met negentien generaties sinds het jaar 1403 zou het best als het oudste familiebedrijf van Nederland kunnen worden beschouwd. Dat is nu Koninklijke Tichelaar uit Makkum. De aardewerkfabriek dateert uit 1640. De oudste Hofleverancier is restaurant De Spaansche Vloot, uit ‘s Gravenzande uit 1540. De oudste van allemaal is Grand Hotel De Draak uit Bergen op Zoom. Dat bestaat in elk geval sinds 1397.

Marius van Nieuwkerk

  • 1946 Geboren in ‘s-Gravenzande
  • 1963 Begint studie econometrie
  • 1970 In dienst bij De Nederlandsche Bank
  • 1985 Parttime hoogleraar aan Nyenrode
  • 2006 Met pensioen

Van Nieuwkerk is commissaris bij een aantal financiële instellingen en auteur van diverse populair-wetenschappelijke boeken

Speurwerk

Hoewel het verzamelen van de informatie zo zorgvuldig mogelijk is gebeurd, is het mogelijk dat er toch een bedrijf is gemist. Vragen, opmerkingen en tips kunt u mailen naar Marius van Nieuwkerk, mariusvnk@planet.nl. Of twitteren naar @mariusvnk.

Elsevier: onze oudste bedrijven