BRON: In de stille achterkamer – Marlene van Niekerk
Zuid-Afrikaans | Nederlands | |
Adriaen, die gekke is dat julie tydgenote was en uit dieselfde grond getoë, dat jul jonkmanstyd oor- vleuel tussen circa 1680 en 1707. In Zeeland het jy stillewens geskilder, onderteken met jou naam, terwyl Cornelis Gerritsz Nieuwenkerk, een van drie-en-sestig ondertekenaars van Adam Tas se klagskrif, opgeroer het aan die Kaap teen die euwels van die voc. In die tyd het sy vrou, Maria (gebore Van der Westhuizen), op hul Tijger- bergse plaas my voorsate gebaar – Johannes, Aletta, Helena, Pieter, Barend, Gerrit – algar uit die vont gedoop en opgeskryf in die registers. Die oer-Van Niekerk was ’n sogenaamde ‘vry- burger’, is ook nog grond ‘gegee’ in. Kuilsrivier digby Stellenbosch. Die paar had sestig beeste, sewehonderd skape, agt perde, drie varke, nege slawe in besit. Van Johannes weet ons hy’t hom- self verstaan as ‘baas’ van Brackefonteyn en Zand- vloet in die Drakestein, en met sy broer Gerrit was by ‘eienaar’ van Outeniquasdrift anderkant die Gouwert. Volgens rekords het laasgenoemde selfs ’n skildery besit. Nou is dit 2017, en korte mette is gernaak. Mens weet, uit hande so bevoor- reg kom dikwels net ’n skrywery. Mens ken daarom jou plek. Met ’n jaloers-ekfrastiese gebaar hou ek jou voor as meester van beson- derhede te midde van misbaar. Miskien is hierdie geste ’n verweer maar ook dalk ’n vaarwel, of aankomstwuif aan stede waar die mens verswael |
Adriaen, het rare is dat jullie tijdgenoten waren en uit dezelfde klei getrokken, dat jullie beiden jonge mannen waren tussen circa 1680 en 1707. In Zeeland heb je stillevens gemaakt en gesigneerd, terwijl Cornelis Gerritsz Nieuwenkerk, een van de drie- enzestig ondertekenaars van Adam Tas’ klaag- schrift, protesteerde aan de Kaap tegen het wanbeleid van de voc. Gedurende deze periode bracht zijn vrouw Maria (geboren Van der Westhuizen) op hun Tijgerbergse hoeve mijn voorzaten ter wereld – Johannes, Aletta, Helena, Pieter, Barend, Gerrit – ten doop gehouden, alien, en opgenomen in de kerk- registers. Deze oer-Van Niekerk was een zogeheten ‘vrijburger’; een stuk grond werd hem ‘gegeven’ aan de oevers van de Kuilsrivier, dicht bij Stellen- bosch. Het stel bezat zestig runderen, zevenhonderd schapen, acht paarden, drie varkens, negen slaven. Van Johannes weten we dat hij zichzelf beschouwde als de ‘baas’ van Brackefonteyn en Zandvloet in de Drakestein en met zijn broer Gerrit ‘eigenaar’ was van Outeniquasdrift aan de overzijde van de Gouwert. Volgens de journalen van de Compagnie bezat laatstgenoemde zelfs een schilderij. Het is nu 2017 en korte metten zijn gemaakt. Men weet: uit handen zo bevoorrecht komt vaak alleen maar schriiverij. Je kent daarom je plaats. Mel een joloers-ekphras- tisch gebaar houd ik je voor de meester van bijzonderheden 10 midden van tumult |
in die muf en wreedverworwe sediment van Europees-gedwonge ‘burgerdom’. Hul het maar pas begin te bloos oor hulle doringdraad teen ‘ongewenstes’, vlugtelinge wat in hongerbote uit Sirie en Somalie, uit Libie en Soedan skipbreuk ly en sink voordat hulle uitspoel op die kuste van Italie. My lot tot nou is deur my velkleur ligter; my werk, beswaard, was om in enkele gedigte die Suide se kreoolse Diets met gedeelde toutjies semantiek te knoop aan jou geverfdes. Wat opgaan kom weer af, skyn dit. Wat pak ’n mens nog alles in die kis? ’n Motgevrete bybel en oorgeerfde handpistool, ’n nagelate sousboot van Delftse porselein, ’n rottang- mandjie, verslete stukke messegoed? Mens wil per uitgestelde spieëlretoer, na oorweging van drie eeue geweld, oninlosbare apartheid- skuld, selfontdoening van beskaamde hoop op ’n regverdiger bestel, jou bric-a-brac verskeep na die huffs van ’n Belief de. Sal mens ontsuid, gesout, in Mauritshuis voor vyf ryp appelkose staan, die vrugte van ’n verre vaderland gedenk, die Overbergse somers, die geurige konfyt, die boeremeisies op hul brandewyn? Sal mens in ’n pouse tussen oorsprong en bestemming, met al twee kuste se strawaas besmet, jou aan die ligval op twee klein Coorte-skulpe laaf? |
Zou zo’n geste een verweer zijn, een vaarwel of zelfs een aankomstgroet aan steden waar de mens verzwavelt in het wreed verworven sediment van Europees-gedwongen ‘burgerdom’? Nog maar pas begonnen zij te blozen van hun prikkeldraad tegen ‘ongewensten’, vluchtelingen, die met hun hongerboten uit Syrie en Somalie, uit Libie en Soedan schipbreuk lijden voordat zij aanspoelen bij de kusten van Italie. Mijn lot is door mijn huidskleur lichter; mijn taak, bezwaard, was om in enkele gedichten het Diets van het creoolse zuiden met gedeelde touwtjes semantiek te knopen aan jouw schilderijen. Wat pakt men in de kist? Wat rondgaat komt rond, zo schijnt het. Een door de motten aangevreten bijbel, een geërfd pistool, een nagelaten Delftse sauskom, een rotan mandje, sleetse stukken eetgerei. Men wil per vertraagd retourschip — drie eeuwen geweld, niet-inlosbare apartheidsschuld, beschaamde hoop op een rechtvaardiger bestel in overweging – nemend – je bric-a-brac verschepen naar het huis van een geliefde. Zal men, ontzuid, gelouterd, in het Mauritshuis voor vijf rijpe abrikozen staand, de vruchten van het verre land gedenken, de Over- bergse zomers, de gekruide confituur, de boeren- meisjes op brandewijn? Zal men in een pauze tussen oorsprong en bestemming, door de stampij aan beide kusten ui het lood geslagen, de lichtval op twee Coorte-schelpen herkennen als soelaas? |